CAO Vakantie

Nederlandse Universiteiten
1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025

2 Vakantie

Artikel 4.6 Vaststelling vakantie

De vakantie van de werknemer wordt in afwijking van artikel 7:638 BW vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in deze paragraaf.

Artikel 4.7 Opbouw en opname vakantie

  1. Het aantal vakantie-uren per kalenderjaar bedraagt bij een volledige arbeidsduur van 38 uren 232 uren. Het vakantietegoed is opgebouwd uit 152 wettelijke vakantie-uren en 80 bovenwettelijke vakantie-uren. 
  2. De werknemer krijgt op diens verzoek in elk kalenderjaar vakantie met behoud van bezoldiging en met inachtneming van het bepaalde in dit artikel. De vakantie wordt verleend, tenzij het belang van de instelling zich daartegen aantoonbaar verzet.
  3. Met inachtneming van het in dit artikel bepaalde kan de werkgever in overeenstemming met de werknemersorganisaties in het lokaal overleg nadere regels vaststellen over betaling tijdens de vakantie van toelagen als bedoeld in artikel 3.24 en 3.26 en over de opbouw van vakantie tijdens onbetaald verlof. Op deze (nadere) regels is artikel 10.8 van toepassing. 
  4. Het verzoek van een werknemer om vakantie op te nemen op een voor de werknemer in verband met diens religieuze opvattingen geldende feestdag, wordt ingewilligd tot een maximum van vijf dagen per jaar, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet.
  5. Na overeenstemming met de werknemersorganisaties in het lokaal overleg kan de werkgever maximaal 7 dagen per jaar aanwijzen als collectieve sluitingsdag, waarop werknemers vakantie dienen op te nemen voor het aantal uren dat zij zonder collectieve sluiting op die dag zouden hebben gewerkt.
  6. Na instemming met het lokaal overleg kunnen, indien er sprake is van een solistische functie of een functie in een kleine werkeenheid, maximaal 56 bovenwettelijke vakantie-uren worden omgezet in extra te werken uren, uit te betalen met inachtneming van artikel 5.7 lid 2.
  7.  
    1. De werknemer neemt de vakantie op in het jaar waarin de aanspraak is ontstaan. Met inachtneming van de tweede zin van lid 2 stelt de werkgever de werknemer daartoe in staat.
    2. Indien de werknemer het totale vakantietegoed in dat jaar niet in zijn geheel opneemt, maakt deze, ter voorkoming van problemen in de bedrijfsvoering van de instelling en ter voorkoming van vakantiestuwmeren, afspraken met de werkgever over hoe het tegoed wordt opgenomen, door:
      • toepassing van de meerjaren spaarvariant genoemd in artikel 5.5;
      • toepassing van de flexibele werkduur, zoals opgenomen in artikel 5.6 in het daarop volgend jaar, met verlaging van het feitelijk aantal arbeidsuren per week, totdat het vakantietegoed is opgenomen;
      • een andere afspraak die het tegoed reduceert.
    3. Indien de werknemer op 1 juli van het kalenderjaar van opbouw nog geen afspraken over opname, als bedoeld onder a of b, met de werkgever heeft gemaakt, kan de werkgever een periode van vakantie vaststellen van maximaal vier maal de voor de werknemer geldende arbeidsduur per week.
    4. Onverminderd het bepaalde onder c kan de werknemer een eventueel restant van de in een kalenderjaar opgebouwde vakantie-uren meenemen naar het daarop volgende kalenderjaar. De meegenomen wettelijke vakantie-uren vervallen zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven. Voor de meegenomen resterende bovenwettelijke vakantie-uren geldt dat de werknemer binnen zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven een schriftelijke afspraak met de werkgever maakt over opname binnen maximaal 5 jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. De werkgever reageert tijdig op een voorstel voor een schriftelijke afspraak.
    5. Indien de werknemer niet tijdig een verzoek doet voor opname van de bovenwettelijke vakantie-uren die zijn meegenomen naar een volgend kalenderjaar en ook niet tijdig een schriftelijke afspraak over latere opname als bedoeld onder d is gemaakt, is de werkgever gerechtigd - na overleg met de werknemer - tijdstippen vast te stellen waarop de werknemer deze meegenomen bovenwettelijke vakantie-uren zal opnemen binnen 12 maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin deze vakantie-uren zijn opgebouwd.      
    6. De uitkomsten van het bepaalde onder b, c, d en e worden schriftelijk door de werkgever bevestigd.
  8.  
    1. De werknemer die de bedongen arbeid niet of niet volledig verricht wegens ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, verwerft aanspraak op het in lid 1 vermelde aantal vakantie-uren, zolang er aanspraak op volledige of gedeeltelijke loondoorbetaling is. De werkgever, daarbij ondersteund door de bedrijfsarts, ziet erop toe dat de zieke werknemer vakantie opneemt volgens de bepalingen van dit artikel. De vakantie-uren worden afgeboekt met inachtneming van de overeengekomen arbeidsduur per dag. Alleen indien de zieke werknemer niet in staat is vakantie-uren op te nemen, bestaat deze verplichting niet. Bij de beoordeling daarvan adviseert de bedrijfsarts.
    2. Onverminderd het bepaalde onder a, blijft bij langdurige ziekte de voorafgaand aan de eerste dag van ziekte c.q. arbeidsongeschiktheid tussen de werknemer en werkgever geldende afspraak over de invulling van de flexibele werkduur als bedoeld in artikel 5.6 van kracht, ook indien in de periode van langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid de termijn van de afspraak wordt overschreden. De met deze afspraak gemoeide vermindering van vakantie-uren, respectievelijk opbouw van compensatie-uren stopt vanaf zes maanden na de eerste ziektedag.
  9. De werknemer die bij het einde van het dienstverband nog aantoonbare opgebouwde vakantieaanspraken heeft, heeft recht op een uitkering in geld tot een bedrag van de bezoldiging (inclusief vakantie- en eindejaarsuitkering) over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak.