CAO Faciliteiten voor werknemersorganisaties

Nederlandse Universiteiten
1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025

Bijlage D Faciliteiten voor werknemersorganisaties

Definities:
De SSCC:     de stichting samenwerkende centrales in het COPWO
COPWO:      centraal overlegorgaan personeelsaangelegenheden wetenschappelijk onderwijs

Artikel D.1 Lokaal overleg

Partijen komen overeen de bij inwerkingtreding van deze cao geldende faciliteitenregelingen voor leden van werknemersorganisaties die deelnemen aan het lokaal overleg binnen universiteiten onverkort te continueren.

Artikel D.2 OCW middelen

  1. Partijen komen overeen een regeling te treffen over de middelen voor faciliteiten voor werknemersorganisaties op bedrijfstakniveau.
  2. Deze regeling houdt het volgende in:

    De OCW middelen voor werknemersorganisaties blijven nadat zij zijn toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen beschikbaar voor de werknemersorganisaties en worden aan het eind van elk kwartaal via de SSCC verdeeld. Het te decentraliseren bedrag wordt gedeeld door het werknemersaantal van de universiteiten per 1 januari 2005 en dit bedrag wordt in de cao opgenomen als basis voor de jaarlijkse bijdrage per werknemer. Indexatie geschiedt jaarlijks op 1 januari conform de afgeleide consumentenprijsindex van het CBS van het voorgaande jaar.
    Voor de volgers van de cao Nederlandse Universiteiten geldt dezelfde jaarlijkse bijdrage per werknemer, tenzij partijen bij de cao andere afspraken maken.

  3. Jaarlijks overlegt de SSCC een accountantsverklaring aan de universiteiten.
  4. Indien komende jaren sprake is van een collectieve overgang van werknemers van de Universiteit Maastricht naar Universitaire Medisch Centra zal UNL er mede voor zorg dragen dat de werknemersorganisaties (via de SSCC) financieel geen nadeel ondervinden van deze overgang.

Artikel D.3 Uitgangspunten lokaal overleg

  1. Uitgangspunt is dat de leden van het lokaal overleg werkzaam zijn bij de betrokken instelling. Zij kunnen ondersteund en eventueel tijdelijk vervangen worden door bezoldigd werknemers van de vakbonden.
  2. Op instellingsniveau is sprake van reële compensatie van de individuele deelnemer. Hierover moet lokaal overeenstemming worden bereikt.
  3. Deelnemers ondervinden geen nadelige effecten door deze activiteiten in hun werk, loopbaanmogelijkheden en toekomstperspectief.
  4. In het lokaal overleg wordt het aantal deelnemers toegelaten zoals in het overlegprotocol van de cao is bepaald.
  5. Werkgevers verlenen op instellingsniveau faciliteiten die de vakbonden redelijkerwijze nodig hebben voor het verrichten van hun activiteiten. Hieronder wordt onder meer verstaan dat:
    • vakbonden onder werktijd bijeenkomsten die verband houden met hun activiteiten kunnen organiseren en leden deze kunnen bezoeken; ruimtes worden kosteloos ter beschikking gesteld;
    • kaderleden, waaronder begrepen de vakbondsfunctionarissen en de vakbondsconsulenten, in de gelegenheid worden gesteld met hun collega’s –leden en potentiële leden- contact te onderhouden; en
    • nieuwe werknemers bij hun introductie de door het lokaal overleg vastgestelde informatie over de betrokken vakbonden ontvangen.
  6. In het lokaal overleg worden afspraken gemaakt over hoe (afzonderlijke) vakbonden in de gelegenheid worden gesteld om gebruik te maken van de communicatiekanalen van de universiteit om aandacht te vragen voor hun activiteiten op de werkvloer. Verspreiding kan online of via fysieke uitingsvormen.

Artikel D4       Maand van de vakbond

Vakbonden organiseren jaarlijks aansluitend op de start van het academisch jaar in   september en oktober de ‘maand van de vakbond’. Werknemers die in deze maanden lid worden, krijgen hun eerste jaarlijkse contributie door de werkgever deels vergoed met een bedrag van €100,- per werknemer.