Rijksbijdrage universiteiten

Artikel

De Rijksbijdrage vormt de basis voor onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van de universiteiten en ontvangen de instellingen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Met bijna 60% van de totale universitaire inkomsten vormt de Rijksbijdrage het grootste deel van de financiering van de basisinfrastructuur van elke universiteit. Van het betalen salarissen tot het financieren van onderzoek en het onderhouden van gebouwen, laboratoria en bibliotheken. De omvang van de Rijksbijdrage wordt ieder jaar door het parlement vastgesteld in de begrotingswet. De universiteiten krijgen deze middelen rechtstreeks uitgekeerd in de vorm van een lumpsum. Een universiteit bepaalt dus zelf hoe het geld over faculteiten wordt verdeeld.

De Rijksbijdrage bestaat op hoofdlijnen uit vier delen, het onderwijsdeel, onderzoekdeel en het deel geneeskundig onderwijs en onderzoek. Per 2022 zijn de gelden die voortvloeien uit de kwaliteitsafspraken als vierde deel toegevoegd. Het ministerie van OCW is voornemens de middelen uit de kwaliteitsafspraken vanaf 2025 onder te brengen in het onderwijsdeel. 

Onderwijsdeel

Het deel van de Rijksbijdrage dat beschikbaar wordt gesteld voor het wetenschappelijk onderwijs op universiteiten, wordt het onderwijsdeel genoemd. Het onderwijsdeel bestaat uit een variabel (‘studentgebonden financiering’) en vast deel (‘onderwijsopslag in percentages’). Daarnaast zijn er specifieke tijdelijke toekenningen (‘onderwijsopslag in bedragen’). Dit zijn tijdelijke gelden die specifiek beleid financieren. De verdeling van het vaste deel is historisch bepaald, de verdeling van het variabele deel is gebaseerd op gewogen bekostigde inschrijvingen en diploma’s (‘graden’).

Spelregels onderwijsdeel

Macrokader

Als eerste wordt het macrokader bepaald, oftewel het totaal bedrag dat beschikbaar is voor het onderwijsbudget. Het ministerie van OCW gaat daarvoor uit van het totale aantal Nederlandse en EER-studenten van twee jaar geleden en de referentieraming wetenschappelijk onderwijs. Om een voorbeeld te geven, de hoogte van het onderwijsdeel in 2024 is gebaseerd op de ingeschreven studenten op 1 oktober 2022 (2/3e) én de verwachting van het ministerie voor het aantal ingeschreven studenten op 1 oktober 2023 (1/3e). Dit wordt gedaan omdat de collegejaren niet gelijk lopen met de bekostigingsjaren (kalenderjaren). Grofweg twee derde van het studiejaar heeft betrekking op het collegejaar 2022-2023, één derde op het collegejaar 2023-2024. Als blijkt dat op 1 oktober 2023 minder studenten studeren dan verwacht, wordt gedurende 2024 de bekostiging niet verlaagd.   

Bepaling omvang variabel deel

Van het macrokader worden de onderwijsopslagen (‘bedragen’ en de ‘percentages’) afgetrokken. Dit zijn bedragen die vast liggen. Het bedrag dat overblijft is voor het variabele deel, dat heet de studentgebonden financiering. Het bedrag voor het variabele deel wordt verdeeld aan de hand van aantal ingeschreven studenten en behaalde diploma’s.

Een inschrijving telt mee voor bekostiging indien:

  • De student een EER-nationaliteit heeft,
  • Eerste bachelor of master (uitzonderingen gelden voor zorg en onderwijs),
  • Studeert binnen de nominale studieduur.

Een graad telt mee voor bekostiging indien:

  • EER-nationaliteit,
  • Eerste bachelor of master (uitzondering zorg en onderwijs).

Beschikbaar budget na aftrek van de onderwijsopslag wordt gedeeld door het aantal gewogen bekostigde inschrijvingen en graden om het tarief per inschrijving / graad te bepalen. De uitkomst van deze som is gelijk aan het lage bekostigingstarief. De gewogen inschrijvingen/graden worden onderscheiden in een lage (1), hoge (1,5) en top (3) bekostiging. Om tot de studentgebonden financiering van een individuele universiteit te komen moet het tarief (P) vermenigvuldigd worden met de gewogen bekostigde inschrijvingen (Q) van die universiteit. 

Onderzoekdeel

Het deel dat gebruikt wordt om de basisvoorzieningen voor het wetenschappelijk onderzoek te financieren, wordt het onderzoekdeel genoemd. Daar waar het onderwijsdeel meegroeit met het aantal studenten is de bijdrage voor onderzoek al geruime tijd stabiel. Het onderzoekdeel wordt alleen geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkelingen. Deze component wordt verdeeld op basis van het aantal diploma’s en promoties en een deel basisfinanciering.

  • Graden: ca. 12% van het onderzoekdeel wordt over alle bekostigde graden verdeeld (3-jarige gemiddelden).
  • Promoties en ontwerper-certificaten: ca. 16% van het onderzoekdeel wordt over alle bekostigde promoties en ontwerper-certificaten verdeeld (3-jarige gemiddelden)
  • Voorziening onderzoek in bedragen (ca. 24%): beleidsmatige toevoegingen, voor een of meerdere instellingen, meestal tijdelijk van aard. Bijvoorbeeld: Sectorplannen en starters- en stimuleringsbeurzen.
  • Voorziening onderzoek in percentages (ca. 49%): “restpost”. Historisch bepaalde verdeling voor de vaste voet.

Gegeven dat verwevenheid onderwijs en onderzoek een essentieel onderdeel is van de universiteit is het feit dat het onderzoekdeel van de bekostiging niet meegroeit met het aantal studenten een belangrijke verklaring waarom universiteiten de afgelopen jaren, met een zeer sterke groei van het aantal studenten, financieel steeds verder onder druk zijn komen te staan. Dit is terug te zien in de daling van de rijksbijdrage per student.

Deel geneeskundig onderwijs en onderzoek

Dit deel is voor het onderwijs en onderzoek dat wordt verzorgd door de academische ziekenhuizen. Universiteiten geven dit geld door aan de geneeskunde faculteiten en de universitair medisch centra. In 2024 gaat het om ongeveer €800 miljoen. Voor toelichting hierop zij verwezen naar de website van de NFU (NFU.nl)

Kwaliteitsgelden

Dit zijn de gelden die voortvloeien uit de invoering van het studievoorschot. Deze middelen zijn beschikbaar gesteld door het ministerie van OCW en worden ook behouden na de herinvoering van de basisbeurs. De universiteiten verbeteren hiermee de kwaliteit van het onderwijs. Meer informatie te vinden op pagina Kwaliteitsafspraken. Het ministerie van OCW is voornemens deze middelen vanaf 2025 onder te brengen in de onderwijsopslag in percentages, waarmee het onderdeel wordt van de vaste onderwijsbekostiging.